Het zogeheten Frankenberger-Manuscript is een van de meest waardevolle boekwerken in de verzameling van het Nederlands Muziek Instituut. Het bevat 196 koraalzettingen uit de periode 1650-1730, bijeengebracht en gekopieerd door Johann Gottfried Walther (1684-1748), Duits componist en organist.

Bekijk het Frankenberger-Manuscript (PDF, 54MB)

 
Ellen Kempers
2010

Portret van Johann Gottfried Walther

De meeste gegevens over het leven van Walther zijn te vinden in de autobiografie die hij heeft geschreven voor Johann Matthesons Grundlage einer Ehren-Pforte (1740), en in Walthers bewaard gebleven brieven.[1] Walther is in 1684 geboren in Erfurt in Thuringen en heeft les gekregen van twee organisten in zijn geboortestad, Johann Bernhard Bach (een verre verwant van Johann Sebastian) en Johann Andreas Kretschmar. Tijdens zijn vroege jeugd van 1678 tot 1690 was in Erfurt de Zuid-Duitse organist Johann Pachelbel gevestigd. Walther kan in aanraking gekomen zijn met de traditie van Pachelbel door zijn lessen bij diens Erfurter leerling Johann Heinrich Buttstett. De lessen bij Buttstett waren echter teleurstellend: van een leerboek had hij meer profijt.[2] Drie van de genoemde meesters zijn vertegenwoordigd in het Frankenberger-Manuscript: Johann Bernhard Bach met vier titels, Buttstett met zeven, en Pachelbel met negentien (onzekere toeschrijvingen niet meegerekend).

In 1703 begonnen Walthers ‘Wanderjahre’. Belangrijk was zijn ontmoeting met de vooraanstaande muziektheoreticus Andreas Werckmeister in Halberstadt. Met Werckmeister onderhield hij een “plezierige briefwisseling”, en deze mentor verschafte hem partituren van de grote vertegenwoordiger van de Noord-Duitse orgeltraditie, Dieterich Buxtehude (het manuscript bevat 21 van zijn werken).[3] In 1706 legde Walther contact met Johann Pachelbels zoon Wilhelm Hieronymus in Neurenberg.

Musicus en leraar

Dit leven als reizend student kwam tot een einde in 1707, toen Walther werd aangesteld als organist van de Stadtkirche St. Petri und Pauli in Weimar, niet ver van Erfurt. Naast zijn werkzaamheden voor de kerk was Walther actief als leraar; onder zijn leerlingen waren leden van het regerende huis van Saksen-Weimar en van andere adellijke families. In 1721 werd Walther als Hofmusicus lid van de hertogelijke kapel.

Minder dan een jaar nadat Walther in Weimar was neergestreken werd zijn neef Johann Sebastian Bach in dezelfde stad aangesteld als hoforganist en Cammermusicus. Beide musici scheelden weinig in leeftijd, maar zij schijnen nauwe betrekkingen te hebben onderhouden. Ze kopieerden elkaars werk, en hadden tenminste één leerling gemeen, Johann Tobias Krebs (van wie dit manuscript één werk bevat).[4] In 1712 trad Bach op als peetvader van Walthers tweede zoon (en derde kind). Van zijn acht kinderen overleefden er slechts vier. De jongste zoon, Johann Christoph (1715–1771), is als organist in zijn vaders voetspoor getreden.

Walthers loopbaan als uitvoerend musicus stagneerde en sloeg om in een neergang. Het aantal leerlingen nam af en hij werd gepasseerd voor vacatures, zoals de positie die vrijkwam bij het vertrek van Bach in 1717 (Bach werd na een maand gevangenschap ontslagen). Sinds 1745 maakte een slechte gezondheid het Walther steeds moeilijker om zijn beroepsverplichtingen te vervullen. Johann Christoph, teruggeroepen van de universiteit van Jena om zijn vader te vervangen, werd niet in staat gesteld om hem officieel op te volgen.

De kennis van het oeuvre van Walther is verre van volledig. Afgezien van de orgelwerken is slechts één vocaal werk compleet overgeleverd. De meeste van zijn orgelwerken zijn koraalzettingen.[5] De vormen variëren van eenvoudige driestemmige zettingen tot meer complexe partita’s, fantasieën en fuga’s. Volgens Mattheson was Walther de meest waardige opvolger van Pachelbel, “met recht de tweede, zoniet in kunstvaardigheid de eerste Pachelbel”.[6] In een recente beoordeling schrijft George J. Buelow:

Walther’s chorale variations are uniformly of the highest merit, perhaps the only ones comparable to Bach’s examples of the genre [...] Walther’s sensitivity to the affective connotations of the melodies, his rich harmonic variety, the brilliant keyboard technique rooted in motivic counterpoint, and the strength of the contrapuntal ideas are all worthy of comparison with Bach’s organ chorales.[7]

Theoreticus en lexograaf

Titelpagina uit Musikalisches Lexicon (1732)Titelpagina uit Musikalisches Lexicon (1732)

Walther was eerder een wetenschapper dan een flamboyant virtuoos. Van een toonaangevende organist uit zijn tijd zou men kunnen verwachten dat deze ook een bekwaam improvisator is. Het is dan ook opmerkelijk dat hij bekent (“sub rosa”), “dat ondanks de gedachten die ik eraan gewijd heb, ik dit punt [improvisatorische vaardigheid] toch niet kan bereiken, maar mijzelf tevreden moet stellen met de compositiekunst [...]”.[8] Ook kon hij tijdens het spelen niet op zijn geheugen vertrouwen, zodat hij zelfs voor zijn eigen werk van de partituur afhankelijk was. Bij het afnemen van zijn gezichtsvermogen moeten zijn plichten tot een kwelling geworden zijn.[9]

Aangezien in Walthers tijd de meeste composities in omloop handgeschreven afschriften waren, was het gebruikelijk dat een componist zijn eigen en andermans werken kopieerde. Max Seiffert heeft terecht de “sierlijke accuratesse” van Walthers handschrift geprezen.[10] Voor een musicus van Walthers statuur hield het maken van een afschrift veel meer in dan handwerk; de componist-kopiïst investeerde zijn eigen oordeel en inzicht in het werk. Zo kan een afschrift verwijderd zijn van de oorspronkelijke notatie van de componist, en aan de andere kant een toegevoegde waarde hebben als neerslag van uitvoeringspraktijk en stilistische ontwikkeling. Dit schrijfwerk was echter een tijdrovende taak die ook fysiek zijn tol eiste. Schrijnende passages in zijn brieven onthullen dat Walther in later jaren de kost bij elkaar moest verdienen door zijn afschriften te verkopen “voor 12 penningen per volgeschreven blad, hetzelfde in partijen voor 6 penningen [...] maar op voorwaarde dat de koper de portokosten betaalt”.[11]

Terwijl Walther als componist spoedig is vergeten, heeft zijn reputatie als muziekwetenschapper langer standgehouden. De Praecepta der musicalischen Composition (1708) werden pas na anderhalve eeuw uitgegeven, maar in 1732 verscheen zijn Musicalisches Lexikon, de eerste muziekencyclopedie die in de Duitse taal is verschenen, met zowel theoretische als biografische artikelen. Het is waardevol dat hij de moeite heeft genomen zijn collega’s vragenlijstjes te sturen, en daarmee zijn bronnenmateriaal heeft uitgebreid. De meeste componisten van werken in het Frankenberger-Manuscript hebben een vermelding in het Musicalisches Lexicon; de uitzonderingen zijn Adam Nikolaus Strungk, Johann Peter Kellner en Johann Christian Scheidemantel.

Lotgevallen van het manuscript

Briefkaart van André Pirro [1914]Briefkaart van André Pirro [1914]

In totaal zijn er vijf bundels handschriften van Walther overgeleverd, en deze bevatten uitsluitend koraalzettingen. Behalve het Frankenberger-Manuscript in de collectie van het NMI zijn er drie handschriften in de Staatsbibliothek in Berlijn; het vijfde bevond zich in de Universiteitsbibliotheek in Königsberg, maar is sinds 1937 verdwenen en alleen beschikbaar in fotografische reproducties. Het handschrift van het NMI is traditioneel bekend als Frankenbergersches Autograph.

De term ‘autograaf’ is eigenlijk niet van toepassing, aangezien de meeste composities afschriften zijn van werken van andere componisten; de naam ‘Frankenberger’ ontleent de band aan de eerste eigenaar die we bij name kennen, Heinrich Friedrich Frankenberger (1824-1885), Hofmusicus in Sondershausen. Zijn handtekening is te vinden op de eerste bladzijde van het manuscript. Gedurende de tijd dat het in Frankenbergers bezit was werd het manuscript geraadpleegd door Philipp Spitta als bron voor zijn editie van Buxtehudes koraalzettingen (1878), en door August Gottfried Ritter voor zijn studie over de geschiedenis van het orgelspel (Zur Geschichte des Orgelspiels, 1884)

Vermoedelijk na Frankenbergers dood is het handschrift verdwenen in een Engelse privé-collectie. In 1901 dook het op in een veilingcatalogus van Leo Liepmannssohn, een Berlijnse muziekantiquaar. Max Seiffert, Duits musicoloog met name op het gebied van Sweelinck en de Duitse orgeltraditie, hoopte dat het manuscript voor hem bereikbaar zou worden. In een brief gedateerd 11 december 1901 maakte hij Daniël François Scheurleer in Den Haag attent op de komende veiling:

Liepm. schat de veilingopbrengst van de band op 400-500 Mark. In verhouding tot de historische waarde is dat niet veel, maar het overschrijdt mijn boekenbudget. Ik vrees daarom dat dit moois net als zoveel andere zaken de grote oversteek zal maken; en wij hebben het nakijken. Mijn enige hoop is dat het belang van handschrift U zal bewegen tot tussenkomst.[12]

Tijdens de veiling, op 20 januari 1902, slaagde Max Seiffert erin het handschrift voor Scheurleers verzameling te verwerven voor de prijs van 305 Mark (plus 15,25 opgeld), zoals hij zijn vriend triomfantelijk mededeelt:

Nu ben ik nog meer verheugd dat het in uw bibliotheek komt; want het is het meest uitgebreide en best bewaarde van de 5 Walther-banden. Mijn meest hartelijke dank voor uw tussenkomst! [...] De inhoud kan ons nog wel eens een interessant muzikaal uurtje verschaffen.[13]

Dat het handschrift in Scheurleers privéverzameling terechtkwam betekende niet dat het alleen de eigenaar (en Seiffert) ter beschikking stond. Scheurleer was bereid een bredere kring van onderzoekers ter wille te zijn. Zoals Joost van Gemert heeft opgemerkt:

This liberal attitude was very typical of Daniel François Scheurleer, who promoted music and culture in whatever way he could and made his collection widely accessible, not only receiving many visitors but also regularly lending out his precious possessions in good faith, as is proven by correspondence in his archive.

Hij vervolgt met een anekdote die moderne bibliothecarissen zal schokken:

There is, for example, a very curious postcard (not dated, but probably 1914) sent by André Pirro from the front of World War I, in which Pirro reports that he had the Frankenberger autograph (which he had borrowed from Scheurleer) with him during active service as a soldier in the summer of 1914, but that both he and the Frankenberger autograph were now safe.[14]

Na Scheurleers dood in 1927 werden zijn verzamelingen beheerd door zijn zoon, tot het faillissement van de firma Scheurleer & Zoonen in 1932 hem tot verkoop dwong. De Gemeente Den Haag heeft toen de verzamelingen gekocht en deze ondergebracht in het nieuwe Gemeentemuseum. Sinds 2000 vormt de bibliotheek van Scheurleer de historische kern van de collecties van het Nederlands Muziek Instituut.

Inhoud

Pagina's 319-320 uit het Frankenberger-ManuscriptPagina's 319-320 uit het Frankenberger-Manuscript

Een gedetailleerde beschrijving van de inhoud is gemaakt door Hans Klotz in zijn verslag bij band IV/3 van de Neue Bach Ausgabe (1962).[15] Klotz identificeert het Frankenberger-Manuscript als een nieuwe versie (Neuschrift) van het Köningsberger manuscript; dit oudere handschrift bevat zes composities die niet voorkomen in het nieuwere, dat op zijn beurt 29 composities bevat die in het Köningsberger manuscript ontbreken.

Minder dan de helft van de verzameling (75 van de 196 composities) bestaat uit werken van Walther zelf. De overige werken kunnen toegeschreven worden aan 25 andere componisten. Dieterich Buxtehude is vertegenwoordigd met 21 werken, Friedrich Wilhelm Zachow met 15, Johann Pachelbel met 19, en Johann Sebastian Bach met 6. Afgezien van twijfelachtige toeschrijvingen blijven drie composities anoniem.

In de meeste gevallen heeft Walther de componist aangegeven met initialen of de volledige naam. Typisch voor de problemen die de afgekorte schrijfwijze oplevert is het geval van Johann Pachelbel, ook bekend als ‘Bachelbel’: de afkorting J. Bach kan zowel duiden op hem als op elk van het grote aantal ‘J. Bachs’.[16] In sommige gevallen komt de identificatie niet overeen met de toeschrijving in andere afschriften van dezelfde werken. De laatste bladzijde van het handschrift bevat een inhoudsopgave, waarin de koralen alfabetisch zijn geordend met vermelding van paginanummers, maar zonder de namen van de componisten.

Voor meer dan twintig werken is het Frankenberger-Manuscript onze enige bron. Onder deze zijn werken van Buxtehude (Christ unser Herr zum Jordan kam, Eine feste Burg ist unser Gott, Auf meinen lieben Gott), Telemann (Nun freut euch, lieben Christen, g'mein), en verscheidene van Walther zelf.

Datering en fysieke kenmerken

Op basis van de watermerken heeft Yoshitake Kobayashi als Bach-onderzoeker in de jaren 1990 vastgesteld dat het papier geproduceerd is door de papiermolen van Niederlungwitz in Saksen (ten noordoosten van Zwickau)).[17] Het bijbehorende monogram CV duidt op Christian Vodel, pachter van deze molen tussen 1700 en 1736.[18] Watermerken, handschrift, boekband en documentatie, zoals Walthers correspondentie, geven reden tot een datering rond 1730. Het Frankenberger-Manuscript is dus het meest recente van de vijf Walther-handschriften.

De partituur is geschreven op gevouwen bladen geschept papier, gebonden in een schapenleren band met vier ribben. Het formaat is oblong (227x317x45 cm). Er zijn 367 bladzijden, voor het grootse deel genummerd; de meeste in Walthers handschrift, met dezelfde inkt als gebruikt voor de noten. Ontbrekende paginanummers zijn later in potlood toegevoegd. Vijftien bladzijden zijn blanco (pp. 36, 49, 146, 208, 215, 229-230, 240-241, 256, 309, 315-316, 331-332); andere bevatten enkel notenbalken (p. 296 is half gelinieerd), soms met sleutels en (op pp. 241 en 331) de titel van een koraal. Van de blanco bladzijden zijn pp. 229-230 en 240 ongenummerd. Elf paginanummers ontbreken (pp. 37-38, 94-95, 110, 143-144, 216-217, 341-342), vermoedelijk door vergissingen bij het nummeren. Op vier plaatsen ontbreekt een blad (tussen pp. 32-33, 92-93 en 213-214); dit is niet zichtbaar in de digitale afbeelding. Het is mogelijk dat deze bladen ontbraken voordat Walther de bladzijden nummerde.

De algehele toestand van het manuscript is goed, en het toont weinig sporen van gebruik. Bij een restauratie in de jaren 1980 is het papier op een paar plaatsen versterkt met Japans papier. Wellicht zijn toen sommige bladen bijgesneden. Bij deze restauratie werden ook nieuwe schutbladen aangebracht.

Bronnen, noten en/of referenties

[1] J.G. Walther: Briefe, hrsg. von K. Beckmann und H.-J. Schulze (Leipzig, 1987). De meeste hiervan zijn gericht tot Heinrich Bokemeyer, cantor in Wolfenbüttel, en een trouwe penvriend

[2] O. Brodde: Johann Gottfried Walther: Leben und Werk (Kassel 1937), p. 5, 6

[3] J. Mattheson: Grundlage einer Ehren-Pforte (Hamburg 1740), p. 388

[4] J.G. Walther: Musicalisches Lexicon (Leipzig 1732), p. 345

[5] Voor het eerst uitgegeven door M. Seiffert in Denkmäler Deutscher Tonkunst, Vol. XXVI-XXVII (Leipzig 1906); nieuwe uitgave door K. Beckmann, Sämtliche Orgelwerke (Wiesbaden 1998-99)

[6] “[...] mit Recht der zweite, wo nicht an Kunst der erste Pachelbel”. J. Mattheson: Der vollkommene Capellmeister (Hamburg 1739), p. 476

[7] G.J. Buelow, artikel Walther, Johann Gottfried, in Grove Music Online, Oxford Music Online, 20 Apr. 2010

[8] Walther: Briefe p. 60: "[...] weil ich mich nicht schäme (jedoch sub rosa) zu melden: daß diesen Punckt, ohneracht selbigem zum öfftern auch nachgedacht habe, dennoch nicht erreichen kann, sondern mich mit der Wißenschaft der Composition, und dem daher entstehenden Vermögen, etwas reelles aufzusetzen, begnügen laßen muß [...]." (6-8-1729)

[9] Walther, Briefe p. 135 (12-3-1731)

[10] M. Seiffert, p. vi. Behalve eindredacteur van de Denkmäler Deutscher Tonkunst was Seiffert redacteur van het Archiv für Musikwissenschaft; van 1935 tot 1942 was hij directeur van het Staatliches Institut für Deutsche Musikforschung

[11] Walther: Briefe p. 224: "[...] jeden vollgeschriebenen Bogen in Partitur für 1nen guten Groschen, dergleichen in Stimmen aber ausgeschrieben für 6 Pfennige weg zu geben gesonnen bin doch so, daß der Kauffer das porto entrichte." (25-1-1740)

[12] "Liepm. schätzt den Auctionsertrag des Bandes auf 400-500 Mk. Das ist dem geschichtlichen Wert nach nicht viel, nur meinem Bücherbudget nicht angemessen. So fürchte ich, geht das schöne Ding wie manches Andere übers Wasser; wir gucken hinterdrein. Meine einzige Hoffnung ist, daß die Handschrift wegen ihrer Bedeutung Ihr Interesse erweckt und Sie zum Einschreiten veranlaßt." Brief in het Scheurleer-archief, NMI; geciteerd door J. van Gemert in Early Sources for the Music of J. S.Bach in Dutch Collections, in Tijdschrift van de Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis 50/1-2, 2000, p. 102

[13] "Jetzt freue ich mich noch mehr, daß er in Ihre Biliothek kommt; denn er ist der reichhaltigste und am besten erhaltene unter den 5 Walther bänden [sic]. Haben Sie herzlichsten Dank für Ihr Eintreten! [...] Der Inhalt soll uns einmal ein interessantes Musikstündchen verschaffen." ib., p.103

[14] ibid.; briefkaart in het Scheurleer-archief, NMI. André Pirro (1869-1943) was een Frans organist en musicoloog, hoogleraar muziekgeschiedenis aan de Sorbonne, en auteur van boeken over Bach en Buxtehude

[15] Neue Bach Ausgabe Vol. IV/3, Die einzeln überlieferten Orgelchoräle. Kritischer Bericht, p. 19-28

[16] E.V. Nolte et al.: artikel Pachelbel, in Grove Music Online. Oxford Music Online. 21 Apr. 2010

[17] Kopieën van handgeschreven aantekeningen van Kobayashi, bij het manuscript bewaard. Vgl. K. Beisswenger: Zur Chronologie der Notenhandschriften Johann Gottfried Walthers, in Acht kleine Präludien und Studien über Bach: Georg von Dadelsen zum 70. Geburtstag (Wiesbaden 1992), pp. 11-39

[18] W.A. Churchill: Watermarks in paper in Holland, England, France, etc., in the XVII and XVIII centuries and their interconnection (Amsterdam 1935)

 

Over de auteur
Ellen Kempers studeerde muziekwetenschappen aan de Universiteit van Utrecht. Na haar doctoraal examen heeft zij als zelfstandig journalist, assistent-conservator bij de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek van de UU en als bibliothecaris bij het NMI gewerkt, hierna is zij leraar in het basisonderwijs geworden.